Je was onzeker geworden, vertelde je me. Je lichaam niet meer kunnen vertrouwen. Je zo in de steek gelaten voelen, door je lichaam. Je koos het niet. Het was er opeens. Een hersenbloeding.

In totale afhankelijkheid alles weer opnieuw aanleren. Herstellen. Hard werken. Een druk sociaal leven wat opeens stil ligt. Je niets meer kunt. Letterlijk en figuurlijk uit je evenwicht zijn.

Opkrabbelen. Een sterke wil. Gemotiveerd worden en dit aangrijpen. Wilskracht tonen, tanden bijten. Opstaan, vallen. Opkrabbelen, wankelen. Lopen, stappen zetten. Gaan.

Fietsen is je grote wens, vertel je me met een verlangende blik in je ogen. Weer heerlijk de wind door je haren voelen. Vrijheid, kunnen kiezen waar je gaat. Weer evenwicht bewaren. Op pad gaan. Vrienden bezoeken. Dat wijntje op het terras, dat ijsje halen bij de Italiaan.

Hulp nodig hebben. Afhankelijk zijn. Zorgende betrokkenheid, daar waar je altijd onoverwinnelijk was. Je vaste tred, je dappere blik. Onzeker nu, zoekend naar stabiliteit.

Maar die blije blik, je dankbare hart, je zonnige ogen toen je uitsprak dat je zo ontzettend dankbaar bent voor het leven. Dat je er nog bent. Dit kunt navertellen. Afname van krachten, maar een extra dimensie voor het leven. Het leven wat je zo ontzettend lief is.

Jij, mooie dappere jij.